Getuigenis Zuster Sara, msp.

Ik denk dat er nog steeds veel mensen zijn die God niet kennen en dat er behoefte is aan missionarissen om zijn Woord uit te dragen. 

Ik ben Zuster Sara Huillcahua Palomino. Ik heb 10 broers en zussen, en  we zijn geboren in Ccoya, een klein dorpje gelegen in de hoogten van Abancay (Apurímac). In die tijd woonden er slechts 6 gezinnen in het dorp, in stenen krotten; er waren geen banen en we spraken alleen Quechua. Elke dag moesten we 2 uur lopen naar school, en als we terugkwamen, moesten we naar de hoger gelegen heuvels om de dieren te halen, alweer een wandeling van een 2-tal uur.

Ik herinner me dat mijn moeder zei: “Ik ga de rozenkrans bidden en naar de H. Mis gaan”. Ik wilde altijd mee om te weten wat de rozenkrans wel was (ik stelde me voor dat het ziets als “vele rozen” betekende) en omdat ik alleen Quechua sprak, dacht ik dat het woord “Mis” gewoon naar “tafel” verwees; omwille van de afstand nam mijn moeder me naar deze bijeenkomsten niet mee. Ik heb in mijn hart altijd het verlangen gehad om God te leren kennen.

Na het beëindigen van de lagere school moest ik naar de stad gaan wonen. De dag dat ik mijn dorp verliet had ik het gevoel dat ik er nooit meer zou terugkomen, ik wist niet wat er van mij zou geworden, maar God was steeds bij mij, ook al besefte ik dat niet. 

Toen ik in de stad aankwam moest ik werken om in mijn levensonderhoud te voorzien, dus werkte ik overdag en studeerde ik ‘s avonds, drie jaar lang. Het was moeilijk, want als 12 jarige was ik de jongste van de klas terwijl de meesten volwassenen waren. 

Tijdens het tweede jaar dat ik in deze situatie leefde, leerde ik door mijn oudere broer de meisjesrefter kennen die gerund word door de Missionaire echtparen Dienaars der Armen. Ik ben een jaar naar de refter geweest en in de loop van dat jaar hoorde ik spreken over de ”Missiezusters Dienaressen der Armen”. Op de binnenplaats zag ik zieke kinderen die door enkele jonge vrouwen werden verzorgd, en ik vroeg me af hoe ik ook als deze vrouwen gelukkig kon zijn bij het verzorgen van deze kinderen en vurig te kunnen bidden in de Kapel; maar ik durfde het niemand te vragen, want ik was erg verlegen. De gelegenheid deed zich voor toen ik uitgenodigd werd op een retraite. Ik voelde me geroepen om tot de gemeenschap toe te treden, en na verloop van tijd aanvaardde Moeder Overste mij als aspirant, op 6 januari 2002.

Ik herinner me dat mijn moeder zei: “Ik ga de rozenkrans bidden en naar de H. Mis gaan”. Ik wilde altijd mee om te weten wat de rozenkrans
 

"Telkens als ik aan mijn kindertijd terugdenk, springen mij de tranen in de ogen bij het zien van de liefde en de goedheid van God die mij de roeping gaf missionaris te zijn en Hem te dienen in de armsten.”

Ik doorliep de verschillende stadia van de vorming. Vaak vertelde ik de zusters over mijn dorp, dat het er heel mooi was, maar heel ver. Ik had geen hoop meer om ooit nog terug te keren, maar dank zij God, vertelde Moeder Overste me op een keer dat we naar mijn dorp zouden gaan. Ik kon het niet geloven, ik wist niet eens of er een baan was, en ik kende de weg niet goed. Maar we zijn aan het avontuur begonnen en kwamen om 16.00 uur in het dorp aan, en ontmoetten mijn ouders. Ze konden niet geloven van ons daar te zien, de ontroering was zeer groot. De ontmoeting duurde maar een paar minuten, want de bedoeling was om nog dezelfde dag terug te keren, maar... hoe? Er waren veel aardverschuivingen op de weg die pas aangelegd was. De mensen waren zelfs verbaasd een auto met een paar religieuzen in hun streek te zien en we vernamen dat wij de eersten waren die die weg gebruikten, niemand had ze tot dan toe gebruikt.

We besloten langs Abancay terug te keren. Onderweg baden we met grote vurigheid alle mogelijke gebeden, omdat de afgronden heel diep waren en veel angst veroorzaakten, maar dit was het begin van een mooie missie, want met een immense vreugde wil ik u meedelen dat de zusters momenteel vier keer per jaar op buitengewone missie naar mijn dorp gaan en een week lang catechese geven, huisbezoeken doen, enz.

Op 12 oktober 2010 legde ik mijn eeuwige geloften af, een jaar later kreeg ik de opdracht om verpleegkunde in Lima te gaan studeren, en in 2017 rondde ik mijn studie af. 

Momenteel ben ik in het Moederhuis in Cuzco om voor de kinderen van de Foyer te zorgen, vooral in deze periode van COVID-19, omdat we door de quarantaine geen personeel hebben. De zusters zijn er dus volledig voor de kinderen. 

“God tussen de bergen”